To Hendrik Batens, 10 november 1664

desen brief sal men bestellen aen den eersamen hendrick batens
op het lantschip de spiegel daer op kommandeert mheer de ruijter


Looft godt boven den 10 november 1664

mijn lieve man ick laet ul weten als dat ick nu al 4 brieven van ul heb gekregen
en het verwondert mij als dat je niet een brief van mijn hebt gekregen dit is
nu oock mij 4 brief die ick u heb geschreven ick heb uijt ul brief verstaen
als datje noch kloeck en gesont waert twelck mij lief was om te hooren
voorts schrijft ghij dat ghij seer nae een brief verlang en nae onse gelegen
heijt
wat mij aengaet is noch redelijck gesont maer onse gelegentheijt is
niet wel motijen heeft al bij de 6 hondert gulden aen pelet getelt neeltie die
heb ick alle dagen om de deur en wil hebben dat bestemoer daer voor sal staen en
en bestemoer en wil dat niet doen en seijt datse genoch te doen het datse mij met
de kinders onderhout dat het minige moeder aen haer kint niet en sou doen het
gene sij doet en dat is oock soo duijfjen en tot u susters rockenen neeltie op en
seggen dat het mij schult is dat ick het heb helpen verteren want ick en kon
niet doen sij wouden nu wel dat ick nu altijt voor de luij naeijden en dat voor
neeltie en dat verstaet bestemoer soo niet die wil hebben dat ick op mijn
kinders en op mij huijs sal passen sij verachten mij tot niet en seggen tegen
bestemoer dat ick het wel mackelijck heb daer andere haer kost moeten
winnen en neeltie seij tegen mij datter soo veel waren die haer kinders met een
halve vollen buijck te bet leijden neeltie en seijt niet tegen mij of sij leggen het
met malcander over de kinders hebben wel braven vrinden aen haer vaders
kant die heel wel sorgh voor haer dragen maer datse wel wouden dat de kinderen
met een halve vollen buijck souden te bet gaen en datse niet mogen leijden dat ick
een goet kleet aen mijn lijf heb sij geven nu mij al de schult en verachten mij nu
tegen elck een en dat om dat ick het niet en heb geopebaert maer ije moet mij
wel veracht hebben maer nu wert hier veel gepraet van u swager dat die u
menigmael verleijt heeft het sij dan soo het sij wij staen heel elendig met onse
staet ick vrees dat wij niet weer bij malcanderen sullen komen soo lang als
bestemoer leeft want gerrit harmesen seyt soo dra als ije weer tuijs komt dat
hij u dan sou laten lichten of godt most het in die tijt noch versien daer dan in die
tijt noch soo veel waters ten dael loopen voorts laet ick u mij lieven man
als dat bestemoer het goet uijt de lombert gelost heeft maer sij heefter
wel 6 gul aen verlooren het goet int voorhuijs voor 64 gul de kas 80 gul tot
de huer van frans 12 gul maer die het jannetie marrij en weet ons niet een
duijt te wil de saeck van trijntie die blijft soo staen de kreet is noch niet uijt
bestemoer wou hebbe datsen ons kindt souden inde kleeren stecken maer sij
stuerden ons out goet maer bestemoer stuerden het weerom en wou niet
hebben dat ick om dat out goet de naem sou hebben dat sij het in de kleeren hadden
gestecken bestemoer heeft al veel gelt aen ons te kost geleijt eer datse ons
in effeckt heeft gebracht en het verwondert mij datse soo wel te vreden is
als ick maer te vreden ben dan is het alles wel hadt ick bestemoer niet ick
sat veel droeviger en het ging aen mij verstant dan wast niet om over te
setten maer godt de heer verstercken mij seer en ick hoop dat hij u saoock sal
verstercken tegen u see vijanden voorts laet ick ul weten als dat die persoon
die u de 3 rijckxdaelders geleent heeft bij mij geweest is en het heeft weer
nieuwe oproer verweckt ick hebber wel 8 dagen sieck of geweest ije kant
wel dencken dat ick het hem niet en kon weergeven want ick geen overschodt
van gelt en heb want bestemoer mij sober van gelt hou maer van alles wel
doet sulcken dingen niet weer want ije bedrieght deluij de knecht en sal sijn
gelt niet weer krijgen ick vraegde de knecht wat datijer mee de de knecht
seij datijer mee aen lant ging twelck mij seer verwonderde daer ije wel weet
hoet dat ick ben blijven sitten datje noch sou vrolijck […]wesen en vergeten mij
droefheijt en dencken niet dat godts straffende hant noch op ons is denckt

vrij dat godts straffende hant niet en sal van ons keeren soo lang als wij noch de sonde willen volgen als ije al tot sonde verlockt wort treet dan weer
achterwaert en denckt dan weer op onse gelegentheijt en denckt dat het alles om de sonden willen ons is overgekomen de knecht die seijde datje nu wat
dee op het schip datje het geweer schoon maeckten datje nu wel gelt wou als je aen lant wou wesen maer dat schrjf je niet doet watje doet
leent togh niet weer gelt want ick hebber alte groote ongerustheijt om gehadt ick laet ul noch weten als dat ons jongste kindt henderick doot
is en is pingsterdingsdagh begraven nae dat het 14 dagen hadt heel kranck geweest het hat sprou de loop binnen stujpen en pest koorsen wij hadden
veel spul met het begraven en seijden dat het graf vol was en meenden ons daer uijt te schoffelen maer bestemoer was daer tegen en wou liever het
schoon maecken betalen hadt dit ujt het graf gebleven sij souden de anderen daer oock wel uijt laeten sij rockenen bestemoer tegen mij op en seggen dat ick
het wel gemackelijck heb het lijckt dat het haer moeyt dat bestemoer mij de hant boven het hooft hout maer bestemoer seijt dat het niet af en

gaet dat ick maer op mijn kinders sal passen en dan heb ick genoch te nanaijen
ick en kan u al de tujt niet schrijve het is nu al mij schult dat ick soo heb
geswegen dat is nu mij loon ick en dujfjen hebben tsamen woorden gehadt doe ick er
mij nu tegen aen stelden doe seij datse altyt geseijt hadt dat ick soo goet was
maer nu sagh sij wel beter sij woude mij wel alle dingen seggen maer seij
wouden niet dat ick tegen haer weer sprack ick en hoef mij van haer niet
onder de voet te laten drucken want sij doene mij geen goet ijey moet wel
veel van mij gepraet hebben om dat sij nu haer mont soo roeren daer ick u
de hant soo boven het hooft heb gehouwen sy mogen mij soo veel verachten
als sij willen maer godt weet best mijn hert ick heb noch haer broot niet
geproeft wat ick u van haer schrijf ije schrijft van haer niet eens weer
als of het al wel waer datse mijn doen als haer schrijft soo houtje als of […]
het u een ander hadt geschreven mij besteltse tot mijnet met mij brief
je schrijft mij datje vreest dat ick van peet soo overheert worden maer daer
hoefjen niet voor te vresen peet doet mij veel vrintschap en daer heb ick veel
toeloop ick en hadt het soo goet niet genomen voorts mij alderlieste laet
ick ul weten als dat hier de spraeck gaet van de engelse oorlogh en datje
nae genee sout wesen twelck heel bedroeft sou wesen wan daer wel veel
te doen soude wesen maer godt kan u bewaren hier sterven de mensche haestigh
het heeft hier al in een weeck gestorven tusschen de 10 a 11 hondert maer nu
met godts hulp weer gekoomen op 445445 in een weck soo dat hier veel
swarigheijt is van sterfte en van oorlogh en godt de heer heeft oock het
vier der pestelentie in ons huijs aengestecken en heeft onse anna in
2 dagen daer ujt gehaelt sij is den 28 october donderdagh voor de middagh
quam se ujt school en kregh een harde koors sij hielte wel 24 ueren
maer al eijl van hooft vrjdach smorgens wat beter sijnde vroeg mj wat voor
dagh dat het was ick seij vrjdach sij seij vrjdag saterdag sondag ben ick al doot
ick vroeg hoe sij het wist sij seij dat sij het heel wel wist vrjdag smiddag
kreegse doot stujpen soo hert datmese wel voor aen de kgang kon hooren
gillen ick vergeet het sterven mijn leven niet vrjdag savonts ten 10 ueren
is se gestorven van u susters isser niet een tot onsent geweest maer
bestemoer die avont wel tot half twaleven en peet en heijltie en annetie
en is den 4 november in ons graf gegraven met stricken op de kist het heeft
bestemoer wel 33 gul gekost met heijtie wel 41 gul doeje wegh trock
lietije ons met ons 5 maer nu maer met ons 3 en godt weet of het daer
noch bij blijft tot noch toe ben ick en onse grietie en toontie noch gesont
godt wil ons geven dat ons saligh is want wij dit alles wel verdient hebben
met onse sonden voorts mijn lieste man heb ick u niet meer te schrijven
dan dat ick u beveel onder de bescherminge des alderhoogste en hout godt
voor oogen en soeckt soo veel als mogelijck is onberispelijck te leven bemint
het goede vliet het quade soo sal godt u segenen waer ghij sijt te water of te lant
en of het godt beliefden mij huijsgesin noch meer te besoecken met het vier
der pestelentie en mij of mij kinders te haelen dat wij dan malcanderen niet
weer en sagen of u voor het vaderlant te halen soo moeten wij ons troosten
en dencken dat het onsen vader is die het alles doet het en sou geen wonder
wesen dat wij malcander niet weer en sagen want de mensche de een uer
gesont en de ander euer doot sijn godt hoop ick sal u en mij bewaren voor een
haestige doot daerom laten wij onse sonden laten ter wijlen wij noch gesont
siy en noch vierige gebeden tot godt storten terwjlen wij noch konnen en
[…] bidden om den geest die den geest des gebedts is dat hij ons wil verstercken
nae lichaem en sielen en geven ons dat ons saligh is amen

hier meden wensch ick ul huijs vrou met u 2 kinders ick kus u kinders wel menigmael voor u en bestemoer en peet heijltie en annetie
wensche ul veel goets ick stuer u met desen schepen 2 brieven eveneens op dat ick datje van 2 wel een sult krijgen
als ije schrijft soo schrijft in de angeliers straet voorbij de eerste dwars straet naest de batevier in de leligang aan trjntje batens
ul dienst lievende vrou trjntie batens

About this document

Letter

Title To Hendrik Batens, 10 november 1664
Year 1664
Text type private
Autograph autograph
Signature HCA 30-224

Sender

Name Trijntje Hendriks-Batens
Gender female
Class middle-low
Age 30-50
Region of residence Noord-Holland, Amsterdam
Relationship to addressee (ex-)wife

Addressee

Name Hendrik Batens
Place
Country
Region
Ship Spiegel

Sent from

Place Amsterdam
Country Nederland
Region Noord-Holland
Ship